-
1 curve
n. boog, gebogen lijn, curve; afslag; bocht--------v. buigen; verbuigen; neigencurve1[ kə:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gebogen/kromme lijn ⇒ 〈 in het bijzonder wiskunde〉 kromme, curve, boog————————curve2〈 werkwoord〉1 buigen ⇒ een bocht (doen) maken, (zich) krommen♦voorbeelden: -
2 class
n. klas, klasse, classificeren; afdeling, onderverdeling (ook in computers); (in computers) een informatie systeem dat ook gerubriceerde informatie verwerkt--------v. klassifiserenclass1[ kla:s]1 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 stand ⇒ (maatschappelijke) klasse2 rang ⇒ klas(se), soort, kwaliteit♦voorbeelden:not in the same class • niet te vergelijken met→ upper upper/1 les ⇒ lesuur, college, cursus1 stijl ⇒ distinctie, cachet————————class21 eersteklas ⇒ prima, van klasse♦voorbeelden:————————class3〈 werkwoord〉1 plaatsen ⇒ indelen, classificeren♦voorbeelden:class with • over één kam scheren met -
3 finite
adj. gelimiteerd; finitief (bij wiskunde)[ fajnajt]♦voorbeelden: -
4 angle
n. Germaanse stam die zich opnieuw in Engeland vestigde en de Angelsaksers samen met de Jutten en de Saksers verenigdeangle1[ ænggl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:angle of reflection • terugkaatsingshoekangle of refraction • brekingshoekat an angle (with) • schuin (op)————————angle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 average
adj. gemiddeld; gewoon--------n. gemiddelde--------v. gemiddelde zijnaverage1[ ævridzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:his performance does not exceed the average • zijn prestatie stijgt niet boven de middelmaat uitabove (the) average • boven het gemiddeldebelow (the) average • onder het gemiddelde¶ on (the) average • gemiddeld, doorgaans→ law law/————————average21 gemiddeld ⇒ midden-, doorsnee-♦voorbeelden:this month's average temperature • de gemiddelde temperatuur van deze maandaverage man • de gewone man————————average3→ average out average out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 het gemiddelde berekenen van ⇒ het gemiddelde schatten/nemen van♦voorbeelden:3 average a loss/profits • een verlies/winst evenredig verdelen→ average out average out/ -
6 continuum
n. continua, continuüm -
7 parenthesis
-
8 prove
v. bewijzen; blijken; aantonen; duidelijk maken[ proe:v] 〈 proved, proved [proe:vd]/voornamelijk Amerikaans-Engels, Schots-Engels, literatuur ook proven [proe:vn]〉1 blijken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:prove oneself • zich bewijzen, laten zien wat je waard bent -
9 analysis
n. analyse (van onderwerp of verschijnsel); onderzoek♦voorbeelden: -
10 converge
v. bijeenkomen; verzamelen[ kənvə:dzj]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar één punt leiden ⇒ doen convergeren/samenkomen -
11 determinant
adj. beslist, bepaalt--------n. beslissend(e factor), bepalend (woord)determinant1————————determinant2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉 -
12 determiner
n. bepaler (in grammatica)[ dittə:minnə] -
13 directional
-
14 division
n. (ver)deling, afdeling; divisie; verdeeldheid; stemming[ divvizjn]4 scheiding ⇒ scheidslijn, afscheiding5 verschil ⇒ ongelijkheid, onenigheid♦voorbeelden:social divisions • maatschappelijke verschillen -
15 equation
-
16 extrapolate
v. schatten, raden[ ikstræpəleet] 〈zelfstandig naamwoord: extrapolation〉 -
17 function
n. taak, functie; functionering; gebruik; evenement, gebeurtenis; functie--------v. functioneren; werkzaam zijn; functie bekledenfunction1[ fung(k)sjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————function2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 generate
v. fabriceren; verwekken; voortbrengen; volbrengen, verrichten[ dzjennəreet]♦voorbeelden:generate heat • warmte ontwikkelengenerating station • elektriciteitsbedrijf -
19 given
adj. gegevengiven1[ givn]1 gegeven ⇒ gekregen, verleend♦voorbeelden:at a given time • op een bepaald ogenblikat any given time • om het even wanneer, op elk momentII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:he is given to boasting • hij pocht graag————————given2〈voorzetsel; voegwoord〉♦voorbeelden:given the present situation • in het licht van de huidige situatie -
20 homogeneous
adj. homogeen, uit één soort[ hoomədzjie:niəs] 〈 homogeneousness〉
См. также в других словарях:
Théorème de Thébault — Le nom de théorème de Thébault ne correspond pas à un théorème précis, mais plutôt à une série de problèmes posés par le mathématicien français Victor Thébault (1882 1960). Sommaire 1 Le problème de Thébault n°1 2 Le problème de Thébault n°2 … Wikipédia en Français